De autonomie van het strafrecht en het failllissement (Cassatie 1 februari 2022)

Sinds vele jaren is het faillissementsrecht humaner geworden. Eerder dan gefailleerden persoonlijk te sanctioneren, wordt volop ingezet op een tweede kans, een nieuwe start (voor een mooie beschrijving van deze evolutie, zie H. Cousy, “Paradigmawijzigingen in het insolventierecht?” in Van alle markten. Liber Amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 283-294). Deze evolutie betekent niet dat het strafrecht het faillissement volledig heeft losgelaten. De artikelen 489 e.v. van het Strafwetboek bevatten nog steeds – en terecht – een aantal misdrijven die verband houden met (de staat van) het faillissement. Ivan Verougstraete schrijft hierover treffend het volgende (Manuel de l’insolvabilité de l’entreprise, p. 1509, nr. 2043):

Le livre XX est caractérisé par son ton beaucoup plus nuancé en ce qui concerne l’aspect répressif. Il serait néanmoins faux de voir dans le livre XX l’abandon de punir le débiteur indélicat. La répression pénale tout comme la possibilité offerte d’agir en responsabilité sont des outils de protection des transactions économiques

Hierbij moet rekening worden gehouden met de autonomie van het strafrecht. Het arrest van 1 februari 2022 (her)bevestigt deze autonomie (zie voor algemene toelichting, I. Verougstraete Manuel de l’insolvabilité de l’entreprise, 1513-1517; A. Zenner, Traité du droit de l’insolvabilité, 1619-1622).

Een vennootschap wordt op 28 september 2017 failliet verklaard door de (toenmalige) rechtbank van koophandel Antwerpen, afd. Hasselt (op basis van de publicaties in het Belgisch Staatsblad werd de staking van betaling op dezelfde dag vastgesteld en is dit steeds zo gebleven).

Strafrechtelijk – meer bepaald voor wat de toepassing betreft van de artikelen 489bis, 2° en 4°, 489ter, 1°, en 490bis Strafwetboek – wordt de datum van staking van betaling en het wankelen van het krediet evenwel vastgesteld op 1 augustus 2016.

Tegen het oordeel van de feitenrechters wordt cassatieberoep ingesteld. Het Hof van Cassatie (her)bevestigt vooreerst de autonomie van het strafrecht.

Het staat aan de strafrechter ingeval van een vervolging wegens de door de artikelen 489bis, 2° en 4°, en 489ter, 1°, Strafwetboek bedoelde insolventiemisdrijven, de datum te bepalen van het werkelijk faillissement indien daarover betwisting wordt gevoerd. De strafrechter is daarbij niet gebonden door de door het ondernemingsgerecht aangenomen datum.

Of de faillissementsvoorwaarden – zoals deze in herinnering worden gebracht door het Hof van Cassatie (duurzame staking van betaling en geschokt krediet) – voldaan is, wordt onaantastbaar beoordeeld door de strafrechter.

De strafrechter oordeelt onaantastbaar of aan de voorwaarden van het op duurzame wijze opgehouden hebben van betalen en het geschokt zijn van het krediet is voldaan. Het Hof gaat wel na de of rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die op grond daarvan onmogelijk kunnen worden verantwoord

In casu oordeelt het Hof van Cassatie dat de beroepsrechter wettig de datum van het ophouden van betalen en het wankelen van het krediet op 1 augustus 2016 kon bepalen.

Het strafrecht is aldus in verregaande mate autonoom wat het faillissement betreft. Verregaand, doch niet volledig. Artikel 489 quater Strafwetboek voorziet immers in volgende nuancering.

De strafvordering terzake van de strafbare feiten omschreven in de artikelen 489, 489bis en 489ter wordt vervolgd los van enige vordering die bij de ondernemingsrechtbank mocht zijn ingesteld. Nochtans kan de staat van faillissement voor de strafrechter niet worden betwist wanneer hij vastgesteld is bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de ondernemingsrechtbank of van het hof van beroep aan het slot van een procedure waarbij de beklaagde partij was, hetzij persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger van de gefailleerde onderneming.

Wanneer aan de voorwaarden van dit artikel is voldaan, kan de staat van faillissement niet meer voor de strafrechter worden betwist. Deze uitzondering op de autonomie van het strafrecht beperkt zich echter tot wat er staat, nl. de staat van het faillissement (I. Verougstraete Manuel de l’insolvabilité de l’entreprise, p. 1515, nr. 2051; A. Zenner, Traité du droit de l’insolvabilité, p. 1621, nr. 2385). De datum van het vervuld zijn van de faillissementsvoorwaarden wordt nog steeds autonoom door de strafrechter bepaald, zo oordeelde het Hof van Cassatie in een arrest van 21 februari 2012.

Met uitzondering van de vaststelling van de staat van faillissement in de in artikel 489quater Strafwetboek vermelde omstandigheden heeft een uitspraak van de rechtbank van koophandel geen gezag van gewijsde in het strafproces. De strafrechter vermag derhalve het tijdstip van het ophouden van betalingen te bepalen op een vroegere datum dan de door de rechtbank van koophandel bepaalde datum.

Zie hierover recent nog, P. Waeterinckx en J. Petersen, “Too little too late volgens het Hof van Cassatie: veroordeling wegens “laattijdige aangifte van faillissement” zelfs mogelijk bij hangende procedures van schuldbetwisting”, TBH 2021/8, (1029), p. 1030, nr. 4, met verwijzingen.

Author: Arie Van Hoe

Arie Van Hoe, Head of Legal VBO-FEB, voluntary scientific collaborator (University of Antwerp)

Leave a comment