Sustainable finance en de retailbelegger (2/3)

In het eerste deel van deze reeks werd vermeld dat sinds 2 augustus[1] financiële ondernemingen die beleggingsadvies of vermogensbeheer aanbieden in hun MiFID-geschiktheidstest moet vragen naar de duurzaamheidsvoorkeuren van een cliënt. Dit komt in praktijk bovenop de reeds lange vragenlijst over uw financiële situatie, beleggingsdoelstellingen, en kennis en ervaring op beleggingsgebied die u als retailbelegger typisch krijgt voorgelegd op een beleggingsgesprek bij uw financieel adviseur. Hopelijk krijgt u een natje en droogje aangeboden tijdens het invullen.

De bedoeling is dat financiële instellingen op basis van die informatie enkel nog beleggingsproducten adviseren die in overeenstemming zijn met de visie van de cliënt op milieu en maatschappij. De achterliggende idee van de Europese wetgever is dat hierdoor de vraag naar duurzame producten zal toenemen, waardoor duurzame projecten goedkopere financiering zullen krijgen en dus sneller kunnen worden uitgevoerd.

Concreet moeten minimum – in de praktijk zullen het er veel meer zijn – drie vragen worden gesteld over duurzaamheid op basis van de MiFID-regelgeving:

  1. Wil u financiële producten met een minimum-percentage ecologisch duurzame beleggingen in de zin van de Taxonomie-verordening?
  2. Wil u financiële producten met een minimumpercentage “duurzame beleggingen” in de zin van de SFDR?; en
  3. Moeten uw financiële producten rekening houden met de belangrijkste ongunstige effecten op duurzaamheidsfactoren?

Het eerste probleem is waarschijnlijk al duidelijk. Neem het van mij aan, er is geen voor de hand liggende manier voor een relatiebeheerder om deze concepten in een typisch beleggingsgesprek op een begrijpelijke wijze uit te leggen aan een gemiddelde, zelfs bovenmatig intelligente, retailbelegger.

Een groot deel van de beleggers zal bij deze vragen al afhaken waardoor de regelgeving al voor een stuk zijn doel voorbijschiet. Deze vaststelling is op zich reeds uiterst problematisch.

Zelfs indien de cliënt helemaal mee is in het verhaal, is er nog een belangrijk probleem bij de tweede en derde vraag. Er is namelijk geen duidelijke eenvormige methodologie om te bepalen wanneer een product rekening houdt met ongunstige effecten op duurzaamheid en hoe je een percentage duurzame beleggingen in de zin van de SFDR kan bepalen. De Europese wetgever blijft op dat vlak extreem vaag.[2]  

De ene speler hanteert een strenge methodologie om duurzaamheid te berekenen, de andere is, misschien om opportunistische redenen, laks. Dit creëert een wagenwijde grijze zone waardoor er groot gevaar op greenwashing ontstaat. Bij de ene partij kan het dat een belegger die voor 100% “duurzame beleggingen” in de zin van de SFDR kiest iets helemaal anders (groener of net minder groen) krijgt dan bij een andere partij die ook stelt producten met een 100% duurzaamheidsscore te hebben.

Het is duidelijk dat een lakse methodologie een groot concurrentieel voordeel oplevert. Als we willen voorkomen dat er een race to the bottom ontstaat (voor zover die er nog niet is) tussen (i) financiële spelers, en (ii) toezichthouders in de verschillende EU jurisdicties,[3] is het is dus belangrijk dat deze methodologie zo snel als mogelijk op punt wordt gezet. Toegegeven, dit is makkelijk gezegd dan gedaan. Ook de private markt slaagt er niet in zichzelf op dit vlak te reguleren en te standaardiseren.[4]

De Taxonomie-verordening, het voorwerp van de eerste MiFID-vraag, daarentegen bepaalt wel een gelimiteerde en gedetailleerde lijst van ecologisch duurzame activiteiten die substantieel bijdragen aan het milieu, en dit volgens een relatief strikte methodologie (hoewel er nog steeds ruimte is voor interpretatie). Het probleem is dat de Taxonomie-lijst voorlopig zeer beperkt is, en nog sterk uitgebreid moet worden.

Als een belegger kiest voor een product dat voor 100% uit activiteiten opgenomen in de Taxonomie-lijst investeert dan zal je in het beste geval een product met een sterk concentratierisico hebben. De meeste, zelfs zeer groene producten, lijken niet boven de 20% taxonomie te raken.[5] Dit is opnieuw verwarrend voor een cliënt die graag iets zo duurzaam mogelijk wil hebben.

Is het dan allemaal kommer en kwel op het vlak van regelgeving (SFDR, Taxonomie en MiFID) en de preventie van greenwashing? Neen, zeker niet, een groot deel van deze wetgeving heeft m.i. veel potentieel om positief bij te dragen aan een duurzamere maatschappij. Uiteraard zijn duurzame labels zinvol, is het nuttig om mensen naar hun duurzaamheidsvoorkeuren te vragen en is het voor producten die duurzaamheid promoten goed om te weten wat er onder de motorkap zit via gestandaardiseerde (en proportionele) disclosures.

Gedreven door haar duurzame ambities lijkt de Europese wetgever hier evenwel te snel willen gegaan zijn. Op dit moment zitten we daardoor met (i) “ongewenste” en “onverwachte” duurzaamheidslabels voor financiële producten, en (ii) onbegrijpelijke en relatief inhoudsloze vragen over duurzaamheidsvoorkeuren die voorgelegd worden aan de belegger. Alle begin is uiteraard moeilijk, maar indien Europa haar ambities op het duurzaamheidsvlak wil waarmaken, en een eerlijk speelveld organiseren tussen aanbieders van duurzame beleggingsproducten, dan dient snel ingegrepen te worden.

Simon Landuyt


[1] Gedelegeerde verordening (EU) 2021/1253 van de Commissie van 21 april 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/565 wat betreft de integratie van duurzaamheidsfactoren, -risico’s en -voorkeuren in bepaalde organisatorische vereisten en voorwaarden voor de bedrijfsvoering voor beleggingsondernemingen. Gelijkaardige bepalingen bestaan onder de “IDD” voor beleggingsverzekeringen. Zie Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1257 van de Commissie van 21 april 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2017/2358 en Verordening (EU) 2017/2359 wat betreft de integratie van duurzaamheidsfactoren, -risico’s en -voorkeuren in de vereisten inzake producttoezicht en -governance voor verzekeringsondernemingen en verzekeringsdistributeurs en in de regels inzake bedrijfsvoering en beleggingsadvies voor verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten.

[2] Zo moet men het percentage “duurzame belegging” berekenen op basis van een zeer algemeen geformuleerde definitie opgenomen in artikel 2(17) van de SFDR.

[3] Men mag niet uit het oog verliezen dat financiële producten grensoverschrijdend kunnen aangeboden worden binnen de Europe Unie. Jurisdicties waar de toezichthouder de lat minder laag legt zijn dan ook aantrekkelijker voor financiële spelers met een laksere methodologie.

[4] Zie bv. https://www.tijd.be/ondernemen/algemeen/de-donkere-kant-van-de-groene-scores-voor-bedrijven/10364685.html.

[5] Vanaf 1 januari 2023, wanneer de SFDR “Level 2” verplichtingen van toepassingen worden, zal duidelijker worden hoe hoog financiële producten scoren op het vlak van Taxonomie, maar voorlopig zijn de inschattingen zeer laag.

One thought on “Sustainable finance en de retailbelegger (2/3)”

Leave a comment