De maatschap en aanverwante rechtsvormen

Bij die Keure verscheen Maatschap en aanverwante rechtsvormen (468 p., in reeks Leerstoel Professor C. Matheeussen) over de maatschap, de VOF en de CommV na het nieuwe vennootschaps-, insolventie- en ondernemingsrecht. Naast de rechtshistorische insteek die de trots is van deze reeks, bevat het boek bijdragen over het vermogen van de maatschap (Dominique De Marez), de rechten en plichten van vennoten en zaakvoerders (Frank Hellemans en Bert Keirsbilck), de VOF en CommV (Carl Clottens), UBO en fiscaliteit (Axel Haelterman) en een vergelijking tussen de maatschap en andere technieken van vermogensplanning en familiale opvolging (Bert Keirsbilck). Het boek is daarmee een product van de Master Vennootschapsrecht van de KU Leuven Campus Brussel.

Zelf schreef ik over de maatschap nieuwe stijl in het ondernemings-, insolventie en procesrecht (ook in het laatste nummer van TBH/RDC). Ik bespreek in de conclusie o.m. twee vragen: ‘waarom wordt de maatschap geen rechtspersoon genoemd?’ en ‘zou de maatschap beter geen rechtspersoon worden genoemd?’:

  • Waarom wordt de maatschap geen rechtspersoon genoemd? Door de vermogensafscheiding lijkt de maatschap bijna sprekend op de VOF, haar variant met rechtspersoonlijkheid. De mogelijkheid om onder de vennootschapsnaam in rechte op te treden bevestigt dit nog. Waarom wordt de maatschap dan geen rechtspersoon genoemd?

Een andere manier om die vraag te stellen is: waarom worden de maten dan nog mede-eigenaars genoemd? We zagen dat voor de meeste goederenrechtelijke vragen het mede-eigendomsrecht van de maat louter notioneel is. Hij heeft niet de gebruikelijke bevoegdheden van een mede-eigenaar: hij kan niet beschikken over het mede-eigendomsrecht in afzonderlijke onverdeelde goederen, hij kan er geen pand of hypotheek op vestigen, zijn persoonlijke schuldeisers kunnen dit aandeel niet uitwinnen. Waarom dan niet gewoon zeggen: de maatschap is als rechtspersoon eigenaar van de maatschapsgoederen en de aandeelhouder heeft een aandeel in de rechtspersoon zonder dat dit een zakenrechtelijke band geeft met die goederen.

Het antwoord ligt in het ene geval dat we zagen waar het mede-eigendomsrecht van een maat niet louter notioneel is en wel de gewone goederenrechtelijke inhoud krijgt: bij de registratie van onroerende goederen van de maatschap . Daar moet de identiteit van de individuele maten worden vermeld bij de registratie; de loutere vermelding van de maatschapsnaam volstaat niet. Belangrijk daarbij is dat in het hypotheekregister enkel op naam kan worden gezocht. Een naam die louter informeel is of die hoogstens verwijst naar de KBO, met beperkte en onbetrouwbare informatie, zou de betrouwbaarheid van het hypotheekregister onderuit halen.

De wellicht teleurstellende conclusie is deze: de zakenrechtelijke titel van de vennootschapsgoederen wordt bij de maten gelegd, omdat bepaalde rechten op de naam van de maten moeten worden geregistreerd. Als de maten als mede-eigenaar gelden, kan de maatschap geen eigenaar zijn en geen rechtspersoon.

  • Zou de maatschap beter geen rechtspersoon worden genoemd? De maatschap lijkt dus voor bijna alle rechtsgevolgen op een rechtspersoon zoals de VOF, behalve voor één: de publiciteit in bepaalde goederenrechtelijke registers. We laten hier het fiscaal recht buiten beschouwing, waar het belang dat wordt gehecht aan rechtspersoonlijkheid een eigen debat verdient.[1]

Dit kan misschien overkomen als de wagen die wordt omgedraaid om de asbak leeg te maken. Is er geen doelmatigere manier om die rechtsgevolgen te ordenen, nl. door de maatschap wel een rechtspersoon te noemen en simpelweg bij de regels van onroerende publiciteit voor de maatschap een regel te voorzien die afwijkt van andere rechtspersonen?

Principieel is er niets dat zich tegen deze aanpak verzet. Rechtspersoonlijkheid is in mijn opvatting niets meer dan een manier om een reeks rechtsgevolgen op een inzichtelijke wijze samen te vatten.[2] Hoe zuiniger de rechtsgevolgen worden samengevat, des te inzichtelijker. Waarom hebben we een complexe techniek van de onverdeelde boedel nodig, indien we hetzelfde kunnen bereiken met de simpele techniek van de rechtspersoon met één uitzondering?

Het antwoord ligt wellicht buiten het vennootschapsrecht. Binnen het vennootschapsrecht is het wellicht correct dat de theorie rond de onverdeelde boedel wellicht zonder veel moeite door de theorie rond de rechtspersoon kan worden vervangen. Dat is echter anders als we kijken naar de onverdeelde nalatenschap.

De onverdeelde nalatenschap is een onverdeelde boedel, maar hier wijkt het positieve recht voor meer rechtsgevolgen af van de normale gevolgen van het boedelkarakter: de deelgenoot kan zijn rechten in de afzonderlijke goederen overdragen, hij kan zijn rechten hypothekeren, zijn schuldeisers kunnen er beslag op leggen.[3] Daardoor kan een individuele erfgenaam het collectief krediet onderuit halen. Dat wordt toegelaten omdat de erfboedel, anders dan een maatschap, toch geen vrijwillig collectief project is en geprogrammeerd is om op korte termijn te verdwijnen. Dit een rechtspersoon noemen, is niet noodzakelijk een grote vereenvoudiging.

Waarmee niet is gezegd dat het nu simpel is. De crux van het Belgische recht inzake onverdeelde boedels is dit: de onverdeelde nalatenschap is die enige onverdeelde boedel die in de wetgeving, doctrine en rechtspraak uitgebreid is behandeld, terwijl, om redenen eigen aan het erfrecht, dit net een boedel is waar het meest wordt afgeweken van de gewone gevolgen van vermogensafscheiding.

De eenvoud van de rechtspersoonstechniek komt bovendien met een gevaar. Het camoufleert de derdenbindende ‘zakenrechtelijke’ aspecten van deze techniek. Een illustratie daarvan is dat vermogensafscheiding vaak – en terecht – wordt geproblematiseerd bij de maatschap en – onterecht – bijna nooit bij de rechtspersoon. Nog altijd zijn vele juristen verbijsterd als ze horen dat een maatschap failliet verklaard kan worden. “Dat bestaat toch niet”, luidt het dan, alsof een VOF, een BV of een NV wel bestaan. Bij rechtspersonen geloven juristen snel hun eigen verzinsel; nochtans lonkt dan meestal de geestelijke gezondheidszorg. De theorie van de onverdeelde boedel duwt de juridische neus in de zakenrechtelijke feiten. Als de onverdeelde boedel aanschurkt tegen de rechtspersoon, is ook de rechtspersoon functioneel een zakenrechtelijke figuur.

Zie voor meer info en een inhoudstafel van het boek hier.

Joeri Vananroye


[1] Zie o.a. F. Desmyttere en S. Landuyt, “De maatschap in fiscalibus: (on)verdeelde meneingen over het afgescheiden vermogen”, NFM 2020, 179 e.v.

[2] J. Ronse, Algemeen deel van het vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 1975,232.

[3] Zie J. Vananroye, Onverdeelde boedel en rechtspersoon, 224-229.

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

Leave a comment