Immuniteit van de uitvoeringsagent in het ontwerp-boek 5 (nieuw) BW

Het laatste nummer van het TPR is helemaal besteed aan bijdragen over het voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.

Met Olivier Roodhooft schreef ik een bijdrage in dit thema-nummer over (i) toerekening aan rechtspersonen en (ii) de aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten (‘hulppersonen’) t.a.v. de contractuele schuldeiser van hun opdrachtgever.

De aansprakelijkheid van uitvoeringsagenten betreft de vraag in welke mate een contractuele schuldeiser een buitencontractuele vordering heeft indien een uitvoeringsagent van zijn schuldenaar door een onrechtmatige daad schade veroorzaakt aan deze contractuele schuldeisers. A vraagt aan aannemingsbedrijf B om zijn huis te schilderen en B gelast C om deze verplichting uit te voeren: heeft A een buitencontractuele vordering op C indien C een fout maakt in de uitvoering van de overeenkomst die ook een onrechtmatige daad uitmaakt? Deze vraag houdt uiteraard verband met twee vragen die door het contractueel aansprakelijkheidsrecht worden behandeld: (i) is de contractuele schuldenaar B t.a.v. A aansprakelijk voor het doen en nalaten van zijn uitvoeringsagent C? en (ii) kan B zijn uitvoeringsagent aanspreken?

Uitvoeringsagenten kunnen natuurlijke personen zijn (bv. werknemers of bestuurders) of rechtspersonen (bv. de bank die een betaling verricht waartoe haar cliënt contractueel is verplicht of een koeriersbedrijf dat een levering doet). Uitvoeringsagent kunnen in eigen naam of in naam van de opdrachtgever handelen.

In het huidige recht heeft de uitvoeringsagent, een verregaande immuniteit t.a.v. de contractuele schuldeiser van zijn opdrachtgever: A kan C in de regel niet aanspreken. Het oud BW zelf zwijgt hierover; deze immuniteit volgt uit vaststaande rechtspraak sinds het bekende Stuwadoors-arrest uit 1973 (Cass. 7 december 1973, Arr. Cass. 1974, 1974, 395; JT 1974, 443; Pas. 1974, 376; RW 1973-194, 1597, noot J. Herbots). In deze rechtspraak en daaropvolgende princiepsarresten wordt de immuniteit van de uitvoeringsagent in de sleutel geplaatst van de principiële onmogelijkheid om tegen een contractpartij een buitencontractuele vordering in te stellen (het zgn. ‘samenloopverbod’): de contractuele schuldeiser kan in de regel noch zijn contractuele tegenpartij noch diens uitvoeringsagenten buitencontractueel aanspreken.

Verrassend genoeg doorbreekt het Ontwerp dit wetgevend stilzwijgen rond de aansprakelijkheid van uitvoeringsagent niét: er is geen expliciete regel rond hun aansprakelijkheid. Toch versluiert dit een grote Umschwung. Het samenloopverbod wordt immers in artikel 5.143 van het Ontwerp principieel afgeschaft (al argumenteren we in onze bijdrage dat de praktische gevolgen daarvan beperkt zijn en dat, if anything, het samenloopverbod in de feiten wordt verstrengd).

De Memorie trekt hieruit wel de gevolgen voor de uitvoeringsagent en verduidelijkt deze: “Het [Ontwerp] neemt dus afstand van de huidige rechtspraak op dit punt. Hulppersonen kunnen voortaan dus ook buitencontractueel worden aangesproken door de medecontractant van hun opdrachtgever.” (Memorie, 43)

Dit is dan ook een wijziging die wel verregaande praktische gevolgen heeft. In onze bijdrage argumenteren we dat deze gevolgen onwenselijk zijn.

In voornoemd thema-nummer van het TPR zijn ook bijdragen van o.m. Professor H. Bocken (samenloop en uitvoeringsagenten) en Professor J. Delvoie (over toerekening). Zij waren nauw betrokken bij Commissie tot hervorming van het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

Joeri Vananroye

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

One thought on “Immuniteit van de uitvoeringsagent in het ontwerp-boek 5 (nieuw) BW”

Leave a comment