Zomergasten in het Lab: lectuurtips door Hans De Wulf

‘Ik ben sinds juni bezig in 9 boeken tegelijk, die ik rond midden augustus zal uithebben (wees gerust, 9 tegelijk is zelfs voor een eclecticus  als mezelf excessief, normaal lees ik twee of drie dingen tegelijk, waarvan ik er dan 1 meteen uitlees, het tweede vaak pas maanden later en het derde drie jaar later of nooit).’

Ter inspiratie voor onze zomerlectuur vroeg Corporate Finance Lab enkele BJ’s (bekende juristen) en vrienden van het Lab: (1) Welke boeken hebben u als jurist het meest gevormd ? en (2) Welke boeken neemt u straks mee op vakantie of beveelt u aan? Vandaag: Hans de Wulf , hoogleraar vennootschapsrecht aan de UGent en één van de hoofdstellers van het WVV.

Vorming als jurist

“Professor, Welke boeken hebben u als jurist gevormd ?” vroegen de organisatoren van de blog mij. Nogal aanmatigend vind ik het om daarop te antwoorden, alsof men als hoogleraar juridisch gevormd zou zijn, gebildet met andere woorden, en niet zoals alle anderen een amorfe amoebe gebleven is…

Als tiener heb ik van de bekendste dialogen van Plato gelezen. Dit lijkt mij nog steeds de ideale voorbereiding op een rechtenstudie: alle overgeleverde of gezond-verstand- zekerheden in vraag stellen, de tegenstrever in een argumentatieve val lokken, een zin voor het belang van definities, een “is dat wel zo?”-mentaliteit, en de schitterende “aporia” (zeg maar onwetende onbeslistheid) waarop de meest Socratisch getinte dialogen eindigen, net als vele procedures voor een rechtbank als er geen rechter zou zijn om in een mist van onwetendheid toch knopen door te hakken. En dat alles in een onovertrefbare stijl, nu eens als de beste cafépraat, dan in mythologiserende metaforen zoals in een zegezang van Pindaros (Ilja Leonard Pfeijffer, zelf graecus en een hilarische taalgeweldenaar wiens zinnen sappige smaakbommen zijn, om gulzig op te vreten, heeft Plato terecht de grootste stilist uit de westerse prozaliteratuur genoemd. Zeker in de Vlaams-Griekse vertaling van X. de Win, terwijl de zich superieur achtende vertaler G. Koolschijn Plato heeft omgezet in helder en modern maar zoutloos Amsterdams dat heel weinig van de stijl van het origineel overbrengt).

Ook het hardcore tragische van Sofokles’ Antigone deed mij nadenken over de verhouding tussen respect voor de wet en het volgen van je geweten, toch een aanbevelenswaardig thema voor een jurist (Let wel, ik vind het voor mijn imago belangrijk dat de lezer beseft dat ik als 18jarige rechten studeren eigenlijk beneden mijn waardigheid vond; ik ben er alleen aan begonnen omdat ik niet werkloos wou worden, omdat ik iets voor zowel mijn inzicht in de maatschappij als voor die maatschappij nuttigers wou doen dan literatuur of geschiedenis bestuderen, en omdat er in die goede oude tijd nauwelijks recht onderwezen werd in de eerste twee jaren).  

Pas enkele jaren geleden heb ik L’étranger van Camus gelezen, en ik was daar zwaar van onder de indruk  -in tegensteling tot twee vrienden van mij die verplicht werden Camus als tiener in de Franse les te lezen, en daar blijkbaar een afkeer van hem aan overgehouden hebben. Ik vond het boek Houellebecqiaans (een groot compliment), en zou het aan eerstejaars studenten recht willen aanbevelen.

zomerlectuur  

Ik ben sinds juni bezig in 9 boeken tegelijk, die ik rond midden augustus zal uithebben (wees gerust, 9 tegelijk – de korte verfrissende lees-en luisterduiken in het enorm stimulerende, oneindige The rest is noise, over klassieke muziek in de 20ste eeuw, en in Paul van Nevel’s ‘Het landschap van de polyfonie’ nog niet eens meegerekend- is zelfs voor een eclecticus  als mezelf excessief, normaal lees ik twee of drie dingen tegelijk, waarvan ik er dan 1 meteen uitlees, het tweede vaak pas maanden later en het derde drie jaar later of nooit).

Voorlopig heb ik die negen boeken evenwel een week opzijgelegd om in één ruk twee  vlotte toppers uit te lezen:

Wolfram Eilenberger, Het vuur van de vrijheid,  gaat over elf jaar (1933-1943) uit het leven en denken van vier fascinerende vrouwelijke denkers en activisten: Hannah Arendt, Simone de Beauvoir, Ayn Rand en Simone Weil.  Het focust op hun ideeën over wat menselijke vrijheid kan inhouden. Zeer boeiend, net als  het vorige boek van de auteur, Het tijdperk van de tovenaars, dat over het leven en denken van Cassirer, Heidegger, Wittgenstein en Walter Benjamin (zeg: “Benyamie(h)n) in de periode 1919-1929 ging.

Het tweede is White fragility van Robin Diangelo, een boek dat ik lees omdat Diangelo één van de meest prominente stemmen is van wat The Economist passend “the illiberal left” heeft gedoopt, en ik het denken van die mensen “in het origineel” wil leren kennen. Het boek is veel gematigder, en beter geschreven, dan ik verwacht had op basis van korte perscommentaren. Ik zou een gans essay nodig hebben voor een evenwichtige bespreking, maar de twee grote zwaktes in haar argumentatie lijken mij dat zij iedereen die zich niet actief verzet tegen de grondslagen van onze kapitalistsiche maatschappij, als een racist bestempelt (gewoon verder leven als weldenkende burger, zonder enig actief racisme,  is dus zich schuldig maken aan systeembevestigend racisme), en dat zij tegelijk lijkt te geloven dat wat ze terecht als een probleem van structuren en instellingen analyseert, kan veranderen door een mentaliteitswijziging bij mensen na te streven (via het opdringen van een ander taalgebruik dan nog). Maar toch een aanrader, ook voor wie zoals ik eerder gelooft in de contraproductiviteit van “identity politics”.

Voor aan het zwembad (hopelijk) in Piëmonte deze zomer spaar ik de tweede helft van Liefde in tijden van haat (1929-1939) van Florian Illies. Een boek waarvan je ook na twee glazen Barolo nog kunt genieten. Het is een aaneenschakeling van anecdotes uit het (liefdes)leven van een groot aantal intellectuelen en kunstenaars uit die periode, met nadruk op de Duitstalige wereld (bv. Alma Mahler, Heidegger-fan Simone de Beauvoir, Tucholsky, Kästner, Musil, Duitsland-toerist Fitzgerald en talloze anderen). Buitengewoon amsuant en een beetje porno voor paters: het zijn in wezen smakelijke (of soms helaas zielige) roddels maar wel over Grote Denkers der Europese Cultuur. Wellicht wel vooral leuk als je op voorhand al een vaag idee hebt van wie die mensen zijn. Zelfde stijl en aanpak als de twee fantastische boeken van Illies over Duitstalige cultuurmensen in 1913, die u eerst moet lezen.

Als u zulke lectuur te frivool vindt -u bent tenslotte een kleinburgerlijke filistijn voor wie alleen het Erhabene goed genoeg is- kunt u uw milieuvervuilend bezoek aan de Biënnale van Venetië, waar u politiek correcte kunst gaat bekijken over de uitbuiting van de mensen die verdrukt  worden door het kapitalistische systeem dat zowel de bouw van Venetië als uw vlucht erheen en eigenlijk uw ganse bestaan als jurist gefinancierd heeft, voorbereiden door de lectuur van Julian Stallabrass’ Contemporary  Art, een voor een leek als mezelf grotendeels overtuigende vivisectie/aanklacht door een prof kunstgeschiedenis van de mechanismen en instellingen van de hedendaagse kunstwereld (verwacht geen overzicht van de belangrijkste hedendaagse kunstenaars). Wie iets positievers wil lezen kan terecht bij het stimulerende (maar dikkenekkerige en even overpriced voor een dun essay als veel contemporaine kunst) On contemporary Art van César Aira.

In stapels in uw lokale boekhandel ligt David Graeber en David Wengrow The dawn of everything- a new history of humanity.  Dit is een manifest van ruim 600 p., geschreven door twee hoogleraren (antropoloog resp. archeoloog),  dat oppervlakkig bedoeld lijkt om een aantal misvattingen over de prehistorie recht te zetten maar tegelijk en vooral de anarchistische ideologie van (de onlangs overleden) Graeber wil promoten (en er als “side project” tegelijk ongetwijfeld heel goed in slaagt om oikofobie-obsessionelen als Thierry Baudet op de kast te jagen met bv. de stelling  dat Europese verlichtingsfilosofen hun ideeën over gelijkheid hebben overgenomen van de “filosoof-staatsman” Kandiaronk, een indiaan uit de Wendat-stam ). Buitengewoon stimulerend en vol interessante verhalen, maar het valt wel vaak strooien honden aan: veel van de correcties die ze willen aanbrengen zijn ook te vinden in de meer recente standaard archeologische literatuur (bv. sommige “nieuwe inzichten” over het niet-lineaire verband  tussen landbouw, sedentair bestaan en stadsvorming las ik al vaak); en daarnaast bevat het boek regelmatig manifeste onwaarheden (bv. over de Chinese invloed, via Leibniz, op de ontwikkeling van Europese staatsbureaucratieën) en vooral veel stellingen die, wellicht omdat de auteurs beseffen dat  het bewijs ontbreekt, eerst als vage insinuaties gepresenteerd worden, om er 30 p. later concusies uit te trekken als waren het harde feiten geweest. Eigenlijk raad ik deze besteller niet aan, hij is te ergerlijk en bevat te veel nonsens. Maar ik zal het boek toch uitlezen omdat het mij belangrijk lijkt niet alleen dingen te lezen waarmee je het al op voorhand eens bent en omdat het wel heel prikkelend is (maar dus ook in de zin van: ergernis opwekkend). Misschien ook goed als oefenlectuur voor studenten die kritisch moeten leren denken, een praktijkoefening historische kritiek.

Een boek dat ik daarentegen een onvoorwaardelijke aanrader vind is Vaclav Smil, How the world really works. Smil is als prof gespecialiseerd in energie (benaderd als ingenieur) en zijn boek bevat buitengewoon heldere (en kwantitatieve) uiteenzettingen over  hoe onze energie geproduceerd wordt, waar we ons voedsel vandaan halen, wat de essentiële bouwstenen zijn van onze materiële wereld (plastic, ammoniak, cement en staal, nadrukkelijk niet ‘silicon’ voor in computerchips) en waarom het belang daarvan niet zo gauw zal afnemen, etc. Allemaal zeer relevant voor wie bv. een gefundeerde mening wil vormen over oplossingen voor de klimaatopwarming.

Tot slot Fernanda Pirie, The anthropology of law. Dat is een academisch boek dat, behalve voor diegenen onder u met een op vis draaiend superbrein zoals Bertie Wooster’s butler Jeeves (ideale lectuur na uw derde glas Barolo of zomer-rosé), minder geschikt is voor bed of bad en waarin ik nog niet ver gevorderd ben, maar wel al genoeg om te zeggen dat het een brede antropologische kijk (“van buitenaf”) op het fenomeen recht biedt, vanuit verschillende theoretische perspectieven. De eerste twee hoofdstukken smaken naar veel meer.  Op mijn leesverlanglijst staat ook haar The rule of laws, een soort  wereldgeschiedenis van het recht, maar ik vrees dat ik daar pas over een jaar of vijf aan toe kom.

Verder lees ik ook:

North American Indians: a very short introduction (Perdue/Green, OUP) is één van de zowat 650 delen uit de onvolprezen Oxford-reeks. Helder, subtiel overzicht van hoe de Noord-Amerikaanse “indianen” leefden voor er Europeanen bij hen landden, en vervolgens van hoe de kolonisten en dan de VS als staat hen behandeld hebben, tot vandaag.

Oliver Bullough’s Moneyland gaat over het misbruik van brievenbusvennotschappen en allerlei andere constructies door oligarchen, witteboordcriminelen  en andere belastingontduikers en misbruikers van vertrouwen. Ik ben heel licht ontgoocheld omdat het boek focust op de kleurrijke misbruikverhalen en iets te weinig ingaat op de juridisch-technische organisatie van het misbruik, maar het blijft een boeiende aanrader, ook voor studenten economisch recht. Naar het schijnt is zijn recentere “Butler to the world”, dat inzoomt op het UK als facilitator van oligarchen en consoorten, ook heel goed.

Yascha Mounk Het grote experiment- waarom multiculuturele samenlevingen uiteenvallen en hoe ze kunnen standhouden gaat over een belangrijk thema van onze tijd (ik raad hierover ook twee m.i. zeer overtuigende boeken van Fukuyama aan: “Identity” en “Liberalism and its discontents”, maar u moet dan ook wel wat tegengif lezen zoals Maly/Blommaert/Ben Yakoub ‘superdiversiteit en democratie’ of het extreem goede (maar al oude, en te academische voor het strand) ‘Multicultural Citizenship’ van Wil Kymlicka). Het is in de theorieën die het aanvoert origineler, maar in globo minder goed dan zijn voorganger “The people vs. Democracy”, wellicht de beste analyse (samen met de ronduit sublieme boeken van een andere Duitser die aan een Amerikanse topuniversiteit doceert, Jan-Werner Müller) van de oorzaken van het westerse populisme. Je kunt bij het lezen van Mounk, zoals bij veel politicologen, wel het idee krijgen dat je dit als lezer van kwaliteitskranten (dwz buitenlandse, of misschien De Tijd) eigenlijk al allemaal wist en het boek zelf had kunnen schrijven, maar dat neemt niet weg dat het extreem heldere en tamelijk goed onderbouwde uiteenzettingen zijn.

Melanie Mitchell Artificial intelligence: a guide for thinking humans  gaat niet over de doemscenario’s waarbij mensen tot slaaf van AI gemaakt worden, maar lijkt-ik zit er nog niet ver in- een heel interessante, voldoende gedetailleerde maar in elk geval goed behapbare uiteenzetting voor leken over hoe machine learning werkt, met ook enkele hoofdstukken over niet-technische elementen, zoals de ethische vragen die AI oproept.

Helemaal tot slot: de afgelopen maanden heb ik twee journalistieke maar erg grondige en hartverscheurend boeiende boeken gelezen over twee belangrijke onderdelen van ons economisch systeem, aanraders voor mijn studenten ondernemingsrecht in Gent: The world for sale van Jack Farchy en Javier Blasover de grote grondstoffenhandelaren zoals bv. Trafigura (de titel doet aan een Bond-film denken, en dat geldt ook voor de inhoud) en het nog betere en pittiger smakende The power law van Sebastian Mallaby, een oerdegelijke geschiedenis (tot 2021) en analyse van de venture capital industrie. Beiden ideaal voor het strand, althans voor mensen die hun wereld willen begrijpen.

Wilt u van mij toch een romantip ?  Naast natuurlijk het volledige werk van de diepmenselijke Houellebecq (“Elementaire deeltjes” moet je wel niet lezen op een romantische vakantie op een Zuid-Franse camping), inclusief zijn essays (waarvan onlangs weer een deel gebundeld in Nederlandse vertaling verscheen, bezorgd door zijn uitstekende vertaler Martin De  Haan), en de dunne boeken van showvakman Pfeiffer (Het grote baggerboek! Rupert! Peachez! Allen om de lippen bij af te likken), moet u ooit eens Het martyrium(oorspr. Die Blendung), de enige roman van Elias Canetti lezen. Persoonlijk vond ik dat evenwel te deprimerend voor mijn vakantie in Zuid-Frankrijk in 2021- het is toch eerder

een herfstboek- en zou ik u daarom eerder het boenkende boengen van goudene gongs in De berg van Licht van Couperus, over de depraved Romeinse keizer Heliogabalus, aanraden als zomerlectuur (behalve als u al verhit bent; ik wil niet aansprakelijk zijn voor uw hartaanval wanneer begint het dansen der deernen op het ritme der gongen, opzwepend). U bent toch reeds vertrouwd met het verzameld werk van Haagse Louis, de gelijke van Flaubert en Proust ? Neen?! Onmiddellijk remediëren tegen september, anders worden al uw punten permanente vorming nietig verklaard en wordt u van het tableau geschrapt, ik zal persoonlijk de vordering instellen.  

Pas met de eerste lockdown ben ik echt naar podcasts beginnen luisteren, vooral in de auto of wanneer mijn geliefde vrouw zo één van die onuitstaanbare Engelse plattelands-TV-programma’s (pakweg Antiques Roadshow) wil bekijken. Er zijn er te veel goede om op te noemen, maar drie eindeloze reeksen die voor elk wat wils bieden en waarnaar ik zowat wekelijks luister zijn In our Time (BBC 4, over alle mogelijke cultuur-en wetenschapsonderwerpen, maar steeds uit het verleden), The history of philosophy without any gaps (een gouden kerel, die filosofieprof Peter Adamson) en Mindscape van Sean Carroll, een duidelijk extreem intelligente en tot welhaast kruithofiaans gestructureerde redeneringen in staand zijnde Amerikaanse prof quantummechanica (en sinds kort ook filosofie), bekend van zijn ook zeer lezenswaardige boek The Big Picture.

Hans De Wulf
Hoogleraar vennootschapsrecht
UGent

Leave a comment